Rond Revelstoke is het gewoon te druk.
Grotere kaart weergeven
Snel naar Jasper dus, via de Icefields Parkway, naar de Wapiti (Edelhert) Camping. Naar de ongerepte natuur zonder tree top fun parken of enchated forest bedriegerijen. Het voelde zo'n beetje als naar huis komen. Het dal van de Athabasca herinnerden wij ons nog zo goed van het laatste jaar, dat het ons leek alsof wij nooit weggeweest waren, alsof niet de onmenselijke, ongecultiveerde natuur het droomachtige element van deze vakantie was, maar juist al het menselijke gefriemel van de laatste dagen en het laatste jaar, en wij altijd hier met onze tent gestaan hadden, onder dezelfde pine, met blik op Pyramid mountain in het noorden, en mount Edith Cavell in het zuiden, ware het niet dat wij dit jaar op de Wapiti camping waren, en niet op Whistlers of Pocahontas. Al deze campings zijn trouwens behoorlijk primitief. Een washuisje is de grootste luxe, de tweede de fire pit, waarop gestookt mag worden als een fire permit gekocht is. 50 m voor de afrit naar Wapiti moesten wij stoppen om dat de beestenkijkers actief de straat voor ons blokkeerden. Een kudde wapitis lag er langs de weg te grazen. En wordt er een beest gezien langs de weg, dan stoppen alle auto's in volle vaart, de waarschuwingsknipperlichtjes gaan aan en de camera, moderne vervanger van de Hawken "Big Fifty" Rifle, wordt op het levende bestiarium gericht (in de nationale en provinciale parken is het jagen namelijk niet toegestaan, helaas, helaas).
Wij realiseren ons snel dat het gebied waarin die Wapiti grazen onze nieuwe tentplaats is, en rijden in een elegant boog langs de compactcamerajagers. Wij vragen ook aan de ingang de wethoudende ranger of er wildlife is in de park, steeds op de hoede voor broer beer, en horen dat er plenty is, ook een jonge beer die regelmatig langs komt, maar hier maakt men zich daar blijkbaar helemaal niet druk over, dus geven wij het ook op. Later in het schemerlicht, nadat Jakobs grote liefde, de bijl, zijn werk gedaan heeft, en wij op het vuurtje onze Chinese noedelsoep koken, trekken de Wapiti richting noorden aan ons voorbij, langzaam en bedacht, volstrekt ongehaast en zeker van hun zaak, in een dromerig dansje, feilloos de geweien tussen de takken hanterend. De kinderen vluchten eerst in de auto, toch dan voelen ze ook aan dat de herten hun niets zullen doen als ze rustig blijven, en ze kruipen weer uit het veilige blik, en genieten. De volgende avond staan we steeds nog op de zelfde plek, maar komen de wapiti niet, en Jakob is treurig.
Overdag maken wij een lange wandeling langs the five lakes. Wij hebben nu eindelijk weer ons vaste buitenritme: wandelen, beetje eten, voor het vuur zitten. Met twee boekjes over lokale insecten en bomen bij de hand proberen wij ook een categoriserende zicht in te nemen, maar vooral is het genieten van de langzaam voorbij glijdende groens in bos en meren, van de zuivere dennennaaldgeur, de tijdloosheid van dit landschap die ons door zorgen gejaagde beesten voor een paar momenten opneemt, maarrr daar komt natuurlijk toch al weer een andere familie aan, die ook mooie plaatjes weg wil kijken, want wij wandelen met Rebecca en Papa's klompvoet natuurlijk op nog redelijk civiliseerde wegen, en die laten ons direct voelen dat onze tijdloosheid illusie is, en ook verafschuwen wij hen daarvoor, helpt dat niet verder, want plotseling horen wij weer heel duidelijk het gedengel van onze eigen berenbel, voor maximaal effect om Rebecca's pols gebonden, audiologisch monument van onze berenangstige hazenzielen.
De natuur houdt de spanning erin. Het weer wordt slechter, 's nachts weerlicht het hele dal urenlang, het tent flikkert onritmisch, dan komt plotseling wind op, en ik herinner me dat ik vergeten ben het tent slechtweerklaar te maken. Ik pak haringzak en gummihamer en kabouter rond het tent, terwijl nu donder opkomt. Het begint te regenen, en ik ben net binnen daar barst de hel los. De donder trekt, net als de wapiti gisteren, door onze tentplaats, alleen in omgekeerde richting. Wij tellen de afstand tussen donder en flits, maar hij is niet te tellen. De donder horen wij als een barsten in onze hoofden, splinteren van 1000 bomen, de botten in onze lichamen. Zo dichtbij heb ik hem nog nooit meegemaakt, in het dal wordt het lawaai misschien nog versterkt, maar het echo kunnen wij toch niet meer horen. De flitsen komen beneden als de besliste en meedogenloze, snelle sneden van een chirurg die precies weet waar de tumor zit die hij uit moet roeien. De wereld van sterkstroom, lava, rots, ongebreidelde materie waarin wij dagelijks schijnbaar veilig onze leventjes slijten laat ons even zien dat het bestaan geen spelletje is maar een hachelijke, pijnlijke, gemene zaak. Jakob wordt wakker, en voor de zekerheid verplaatsen wij hem en Rebecca in de auto. Hij zit er helemaal opgerold achterin, en als ik hem vraag hoe het met hem is, antwoordt hij liever niet. Te gevaarlijk! Later kruipen wij weer terug in het tent. De donder is weg, en de regen prasselt nog een uurtje keihard door, maar wij blijven droog, en de tent blijft staan.
De volgende dag wandelen wij in lichte regen naar old fort point, een heuveltje midden in het Athabasca dal dat een mooi uitzicht op de omgeving geeft, de Pocahontas ridge, de 100 armen van de Athabasca, de Bergstation van de Whistlers, omgolfd door zwarte wolken, het kleine stadje Jasper met zijn treinstation. Terug gaat het door een tundra-achtig berkenlandschap in onderwaterlicht.
Wij willen nu uitrusten, in de zwaveldampen van Miette hot springs, en op de weg ernaartoe ontmoeten wij een grote Wapti hert, die natuurlijk weer omsingeld is door de beesthongerige bijrijders. Het blijft een idioot gezicht, de eenzame, rustige hert, die de commotie om zijn persoon compleet negeert, en de mensjes in hun autotjes, met camera's, heen en weer lopend, speurend naar de perfecte beeldschermachtergrond.
Als we naar uitgebreid te badderen, wisselend tussen 40 en 19 graad heet of koud water in het mooiste openluchtbad ter wereld (zover ons bekend), eindelijk op pad gaan richting Edmonton, overvalt ons het weidse van het Canadese landschap opnieuw. In het dal van de Athabasca was het ons niet zo duidelijk, kon de blik niet zo ver zijn omtrek maken, maar nu zien wij pas hoeveel bos hier is, over zachte heuvels weg in alle richtingen. Tussen de weinige steden langs de snelweg liggen 80 of 100km lang slechts bossen en nog eens bossen, die langzaam in het donker verzinken, en wij verdrinken bijna in deze zwarte zee en onze vermoeidheid. Pas naar 2.5 uur doorrijden rukt het bos ietsjes meer dan 10 meter af van de weg, en is er hier en daar een groter lichting te bekennen in het licht van de buitengewoon hoog in de nachthemel staande volle maan. En in de verte, boven Edmonton weerlicht het weer ...
vrijdag 22 augustus 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten