Over de buitenwereld, vooral de verschillende klimaatconstellaties, is op deze plek al veel vermeld, veel minder over onze binnenste geöden. En dat is logisch, want een bericht over het weer is snel interessanter en amusanter dan een bericht over de nevelige lagunes, mistige moerassen en half verzonken eilanden van het ziellandschap van oude mannen. Toch zonder de daarginds beleefde avonturen hier op te tekenen is dit journaal een boek zonder kaft, wij moeten er alzo eenmal aan beginnen. En het hoeft niet persoonlijk te worden, geen verbaalnoorderlicht a la Kandinsky's compositie No VII is nodig, wij pogen slechts een beetje vast te leggen waarover wij zo denken voor het haardvuur in berenland. En dat is - wij hebben het tot nu toe verschroomd geheimgehouden - vaak de metafysica, de leer van de grondbeginselen van eigenlijk alles.
Al sinds jeugdige dagen peinsden wij ons daar graag over suf, in poreuze redeneringen, argumentaties in kreeftengang, schijngevechten met de waanzin. In de tijd van de universitaire studies, de 'wilde jaren', werd in middernachtelijke drankgelagen menige diepe inzicht gedaan bij het armdrukken op een tafel die blank stond van Fernet-Branca, en direct weer vergeten. Het is nog steeds niet opgehouden: een passie voor het dieptelood en traagvloeiende hydraulische stromingen van zwarte zware waters. Het instrumentarium is helaas steeds nog niets meer dan een kromme slaggard en de bodem die wij met hem voelen is slechts gedroomd.
Het begon volgens mij allemaal met een uitzending op de televisie over de hersens. In een doorsnede van het menselijke lichaam werden de grote zenuwen als gele lijntjes getekend, zo dat men kon zien hoe ze de zintuigen verbinden met het brein. In een solipsistische epifanie zag ik mij plotseling ingesloten door mijn eigen zinsapparatuur, die de wereld naar het ik doorstuurt. En die oude ik moet hulpeloos aannemen dat het allemaal wel klopt. En als niet, dacht ik bang en verbaasd, wat is er dan eigenlijk daarbuiten. Die twijfel bleef knagen, ik was een kleine Cartesianer geworden.
Je kon dus, dacht ik ietjes later, en voelde het ook als een naar trekken in het middenriff, helemaal niet weten of een ding als bijvoorbeeld een legotrafo echt bestaat. Goed, nemen we aan dat hij niet echt bestaat, hoe komt het dan dat wij hem als een ding waarnemen, waarom valt hij dan niet uit elkaar in allemaal losse waarnemingsspetters, zoals je ziet wanneer je tegen je gesloten oogleden aankijkt. Waar houdt een ding op, en waar een ander, waar houdt de trafo op en begin ik, en waar hou ik op en begint de trafo. Wat is zo'n trafo eigenlijk? Is het slechts een idee, iets anders op zichzelf staands of de som van zijn delen? Het heeft zeker delen, maar wat betekent som dan eigenlijk, en hoeveel delen zijn er. Zijn de delen de schakelaars, spoelen, kabels, of zijn de delen de atomen? En wat zijn dan de delen van de atomen. Want als men door en door deelt, dan komt men of bij delen zonder extensie uit of nooit. En hoe kan uit delen zonder extensie, punten dus, een trafo gebouwd worden, een trafo is toch geen puntendamp? Maar als men oneindelijk moet doordelen, dan heeft de trafo helemaal geen delen ... En ik? Ben ik ook een trafo, een idee of oneindig deelbaar, of puntenstof, of toch nog iets anders? En als wel hoe zit dat andere dan toch aan mijn lichaam vast, en is het dan ondeelbaar?
De witte wolf had er genoeg van en vrat me op.
dinsdag 31 maart 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten